Het bankje staat wat wankel. De ruwe, verweerde rugleuning schuurt haaltjes in mijn shirt. Naast mijn spijkerbroek is verliefd gekrast. Een klungelig hartje voor R. Met drie x’jes als houterige kusjes. Van P.

Ik zit hier graag. Wiebelend verheven op de dijk. Met eersterangs uitzicht over de polder. Mijn pleisterplaats in de mallemolen van te druk en te veel. Hier verwaait de wind mijn onrust. Hier lispelt het riet in geruststellende fluistering. Fluitenkruid slingert een lint van feestelijk kant aan mijn voeten. Delicaat geurend naar peperig anijs. Gouden grashalmen, zwaar van de zaden, wuiven als een uitzinnige schare fans. “Wees welkom, ga zitten.”

Ik staar naar de weerspiegeling van avondlicht in een boerensloot. Een glimmend gepoetst podium waarboven muggenzwermen hun waterballet opvoeren. Als wolken tule in trage choreografie.

Dan scheurt een schorre lokroep door de schone slaapsters. Kwwwaaaoaoaok, kwaaaaaak, qruwwwaaaaaaaaaaak. Een koor van hunkerende, hitsige kikkers. Monotone, opgeblazen bas in repeat. Krassende polderproza. Knullig als de prille liefde van P voor R. 

Driftig stampt een meerkoet over het toneel. Duidelijk van de leg. In fel staccato keft ze. Peddelende verenbolletjes met felrood punkhaar verzamelen zich en klauteren piepend in het slordige familienest. In de wei heupwiegen gevulde ganzen als Surinaamse mamma’s relaxed hun kroost naar bed. Het gras ligt al lang plat, in brave rijen. Balend te dromen van warme hooischuur.

Als toegift voor het slapengaan kleurt de hemel als een prentenboek in aquarel. Wat vegen paars, vurig oranje, een kwast avondrood. De zon zakt blozend en trillend achter de horizon. Met warme beloften voor morgen.

Gesterkt verlaat ik mijn wankele bankje.  Hoe dol de wereld ook draait, hier zit het wel goed.