Een man – beige regenjas, geruite pet – steekt geconcentreerd een kaarsrechte arm uit en fietst richting winkelcentrum. Met een stramme zwaai van een lang been stapt hij af. De wasknijper aan de broekspijp geeft zijn keurige verschijning wat aandoenlijks. Zoekend kijkt hij rond. Een lantaarnpaal wordt uitverkoren en het rijwiel – geruite fietstassen, smetteloos zadelhoesje van witte schapenvacht – wordt vastgeketend. De man strijkt zijn jas glad. Ik loop achter hem aan de supermarkt in.

Een half uur later sta ik weer buiten. Een indringend, krijsend Kaaaa, Kaah trekt mijn aandacht. Twee kauwen zitten opgewonden op het zachte zadelvachtje. Met felle bewegingen rukken ze er snavelsvol witte wol uit. Uitdagend kijken ze me met hun felblauwe ogen aan en gaan door met hun destructieve karweitje. In het smetteloze zadelhoesje ontstaan rafelige plukken en blote gaten. De fiets staat machteloos gebonden.

Kauwen zijn slim. Het schijnt dat ze zelfs mensen uit hun omgeving kennen. Dat verklaart waarom ze zich niets aantrekken van mijn verbaasde aanwezigheid. Ik ben meer van het voeren dan van het verjagen. En ik gun toekomstige jonge kauwtjes van harte een zacht wit wiegje.

De eigenaar van het nestmateriaal denkt daar blijkbaar anders over. Met driftige passen en een verhit hoofd bereikt hij sissend zijn fiets: ‘Ksssst, kssssst. Ga weg, rotvogels! Kssssssst!’

De kauwen met wolwitte snorren fladderen bedaard weg. Ze bekijken de opgewonden man van een afstandje. Die aait verbolgen over zijn gehavende zadel. ‘Ach, kijk nou toch. Helemaal stuk. Vandalen! Bandieten!’ De kauwen verplaatsen hun zachte buit onbewogen naar de kraamkamer. De man kijkt ze vol ongeloof na.

Hij maakt zijn fiets los. Nu hij op het zadel zit is er niets te zien van de geleden schade. De beige billen bedekken de blote gaten. Toch is er wat veranderd. Hij fietst wat onzeker; de schouders opgetrokken, de rug vermoeid gebogen. Hij mompelt in zichzelf en steekt bij het veranderen van richting zijn arm niet uit. Schaamteloze nesteldrang heeft zijn vertrouwen in de fatsoensnormen een flinke knauw gegeven. Zelfs een nieuwe lente kent rafelranden.

Gerda Lether